america-thirst.reismee.nl

Vallende rotsen

Amerikanen waarschuwen elkaar overal voor, waarschijnlijk om te voorkomen dat ze te maken krijgen met een rechtszaak als het misgaat en de bedragen die daarbij gelden, zijn vaak niet mals.

Neem nu onze camper. Op zo’n beetje elke plek zit wel een sticker om te benadrukken dat iets wel of iets niet doen gevaarlijk is en zelfs een dodelijke afloop zou kunnen krijgen. Nu weet ik zelf ook wel dat ik als ik gas ruik, geen sigaret op moet steken – waarvoor ik eerst zou moeten gaan roken – maar dat hoeft niet met vier stickers te worden aangeduid. Ook onze geiser, die niet het toonbeeld is van veiligheid – ergens in het vooronder van deze camper hoor je een plof als je op de startknop drukt en nog een en nog een tot het ding aangaat – is voorzien van allerhande stickers.

Voedsel, ook zoiets. Er staat niet alleen op verpakkingen wat erin zit, maar vooral ook wat er niet in zit. De jus d’orange is glutenvrij. Goddank, ik dacht al: zullen daar gluten in zitten? Alles wat we kopen is niet genetisch gemanipulleerd. En ga zo maar verder. Hoop gedoe.

Ook de wegen zijn voorzien van aanduidingen die er niet om liegen. Als de gele onderbroken streep ononderbroken wordt, staat er een bordje bij ‘ No passing point’. Als we door de bergen rijden, worden we doodgegooid met de waarschuwing ‘Falling rock’.

En dat laatste is gek. Het staat kriskras door Utah, langs de wegen. Maar als we rondrijden – en dat doen we nogal frequent met inmiddels 2.000 mijl op de teller – zien we heel veel stenen die ‘op scherp staan’ en elk moment kunnen afbreken, verder rollen of sowieso in beweging komen – we zetten er nog net geen kampeerstoeltje voor neer – zien we op die door ons onmiddels als ervaringsdeskundigen herkenbare plekken geen bordje ‘Falling rock’ staan. Is men dit nu vergeten, zijn de andere bordjes er neergezet vanwege bewezen diensten of wordt er gewoon maar wat gedaan?

Gezien de waarschuwingsstickers in de auto en op het voedsel, ga ik er vanuit van niet. Maar hoe zit dat dan met die op scherp staande stenen? Vroeg of laat krijgt iemand er eentje op z’n tenen en zijn de rapen gaar. Dan mag Utah gaan betalen omdat er niet is gewaarschuwd.

Ja, na zo’n rustdag gaan dillema’s een rol spelen. Zoveel is wel duidelijk.

Heden reden we naar Capitol Reef, waar we gisteren op weg naar de kampeerplek al doorheen zijn gereden omdat het de enige weg was en onze camping vanaf de vorige 12 mijl verder ligt dan het park. Wij dus terug.

Wat grafeerwerk gezien van 2.000 jaar oud, een mormonenschooltje – lokaal van vier bij zes meter, met een kachel in het midden voor de groepen 1 tot en met 8 – en het obligate bezoekerscentrum. Even stonden we met het Monopolyspel van de Nationale Parken in de handen, waarbij Yellowstone op de plek van de Kalverstraat staat, maar gezien de hoeveelheid bagage die we heen de oceaan over meebrachten en dat nog terug moeten doen, zetten we het toch maar weer terug.

Capitol Reef is qua spannend niet heel erg. Misschien zijn we inmiddels een beetje blase, mogelijk komt het door de route op weg hier naartoe – dwars door de kloven van de Coloradorivier en de Dirty Old Devilrivier – maar het wordt maar niet intens. De parkwachter waarschuwde mij nog voor het feit dat verderop in de kloof de weg een stuk smaller zou worden, maar dat is naar Amerikaans begrippen. Twee campers van 8,5 voet (delen door 3 voor meters) kunnen elkaar ruim passeren zonder de spiegels te laten toucheren.

Nee, de interactie met een chipmunk (mogelijk Babbel en anders Knabbel) is nog het hoogtepunt van de middag. We zitten op een bankje dat is gemetseld in een muur en hij rent steeds heen en weer tussen ons deel en het deel aan de andere kant van de bakstenen. In de loop der jaren, zijn er naden ontstaan en daar maakt hij feestelijk gebruik van. Hij heeft niet een holletje, maar een heel scala aan. Die hij ons allemaal laat zien. We leggen het vast op de spiegelcamera, dus Instagram zal het niet halen.

Terug in Fruita, gaan we nog even bij de boomgaard kijken. We hadden eerder al een heerlijke nog warme appeltaart gekocht, waar we twee dagen van gaan eten omdat ‘ie zo fors en vullend was, en zien nu waar al dat heerlijks vandaan komt. Dit is het gehucht Fruita, ooit gesticht door mormonen, maar reeds lang verlaten en het enige dat nog rest zijn een aantal schuren, de school, een woning (voor 14 mensen, waarvan de kinderen buiten sliepen) en dus het fruit. Wonderlijk dat in deze zo dorre staat, waar etenswaren maar met moeite kunnen worden opgekweekt, hier in de deze brute kloof zo goed tot hun recht komen.

Fruita verlaten, inmiddels is het 1-0 voor Frankrijk en we gaan nog een bergje op om van het uitzicht te genieten. Helaas doen alle passagiers van een bus uit Nebraska (hadden we de nummerplaat nog niet van gespot) dat ook en het blijken Italianen. Dat blijkt omdat een motorrijder – wiens motor door de Italianen wordt aangegaapt en op de plaat wordt gezet – dit aan hen vraag. Live word ik per sms door broer bericht dat het 2-0 staat.

We rijden de 12 mijl terug en gaan boodschappen doen. Vanavond spareribs van de barbecue, met sla en brood en gepofte aardappels en een dito ui. Terwijl we lunchen met Italiaanse salami uit California, wordt het 3-0 en 4-0 en kunnen we het WK voetbal wel vergeten.

De salami staat vol waarschuwingen, aanwijzingen en mededelingen wat het niet is. Echt Amerikaans dus.

Rustdag

Niks...

Niet te filmen

Soms denken we dat we in een film zitten, vaak is dat ook zo. Althans, we herkennen het decor. Neem nu vandaag met Monument Valley, het zo’n beetje zuidelijkste puntje van onze reis, een kleine 100 kilometer rijden vanaf Bluff. Gisteren werd ons al verteld dat de vallei in vele films te zien is en specifiek werd ons een foto getoond van Forrest Gump die na twee jaar hardlopen precies vanaf Monument Valley in de richting van Bluff de brui eraan geeft.

Het decor doemt op en we herkennen het. Tot op heden namen we veel foto’s, nu gaan we in de overdrive. Uit zo’n beetje elke hoek wordt de herkenbare achtergrond van films als Back to the future III, Stagecoach en Once upon a time in the west vastgelegd.

Geen cowboy te zien, wel veel indianen, al schijnt het zo te zijn dat ze eerder als natives of als Navajo (in dit geval) willen worden aangeduid. Ons om het even, wij zijn niet zo moeilijk.

Wat wel moeilijk is, is om het bezoekerscentrum van dit in eigen beheer uitgebate stuk grond te vinden. We zien een aanduiding dat het nog vier mijl is, dus rijden we er zeven door - en nog eens drie tot ik een keerplek vind - om erachter te komen dat op de aanduiding een pijl naar links (oh, naar línks...) stond.

Goed, wij door naar de poort, wat om te mogen doortoeren twee keer twintig dollar moet kosten. Maar met een camper mogen we niet zelf een route rijden en moeten we met een tour mee, dat is dan nog eens twee keer 65 dollar. Alles bij elkaar 170 dollar voor twee uurtjes rotsen van dichtbij bekijken met uitleg. Dat doen we dus niet en we keren om, voor zover je met zo’n bus een beetje keren kan.

Nee, dan Gooseneck Statepark. Kost ook pegels (vijf dollar), maar is dat meer dan waard. Als je het niet betaalt, kom je tot net voor de rand waar je overheen wilt kijken. Heb je dan wel 20 kilometer voor omgereden. En we willen zien wat er te zien is, dus betalen we zonder dralen de entreeprijs. Gekkigheid.

Over de rand gekeken, is er een slinger in de rivier te zien die er niet om liegt. Foto’s ervan zijn op Instagram/Facebook te zien, het valt namelijk lastig uit te leggen wat we zien. Het heeft in elk geval met een rivier te maken die in de loop van een paar miljoen jaar een aantal bochten in de rivier heeft weten uit te slijten, die zo mooi zijn, dat het bijna architectuur van Frank Lloyd Wright is.

Maar dan anders.

Onder gekkigheid, deze dag is er een om je te verbazen over zoveel moois dat de natuur heeft weten te produceren in rotswerken en rivierstromen. Wanneer we namelijk vanaf Gooseneck via Bluff doorrijden naar Natural Bridges National Monument, zien we een drietal door toedoen van rivierstromen in steen uitgesleten bruggen. Gaat dan wel een paar miljoen jaar overheen, maar dan heb je dus wel een brug over een rivier. Wat deze excursie extraspeciaal maakt, is het feit dat er op een bord heel goed uitgelegd wordt in welke steenlagen wanneer wat gebeurde. Rood is voornamelijk Juratijdperk, wit is veel en veel ouder.

Handig, als we doorrijden naar Hanksville, een ritje van 85 mijl (130 kilometer) waarin we alleen natuur tegenkomen waarin een asfaltweg is gelegd. Niet helemaal waar, want we komen nog drie huizen tegen, een spookdorp (Hite, Utah) en een brug. De rest van de omgeving is er allemaal neergelegd om zo als filmdecor te fungeren.

Voor chauffeur en bijrijder wel zo prettig. Je hoeft je en geen moment te vervelen, en je hoeft niet bang te zijn in slaap te sukkelen. Net als iets saai wordt, gaan we weer een tijdperk verder en is alles van rood ineens wit geworden, met een geheel andere manier van afslijten. Zijn de rode rotsen een soort flatgebouwen met een wat wonderlijk aflopende onderkant, de witte rotsen lijken wel slagroomsoezen. Die zijn van boven zo mooi afgesleten, dat ze bijna glad zijn, waar de rode rotsen nog heel erg ruw bij afsteken.

Als ik ooit nog een cursus ga doen, is het iets met geologie.

Het is bijna jammer dat we langs de kant van de weg aftelbordjes zien. Waar we in Nederland hectometerpaaltjes kennen, zetten ze er hier eentje per mijl neer. De laatste tien mijl voor Hanksville tellen we hardop af.

En dan rijden we dit niemendalletje binnen waar we de nacht gaan doorbrengen. Het wordt hier inmiddels al om 20.00 uur donker, dus de dagen korten fors.

Gelukkig worden we bij zonsopgang alweer wakker, morgen staat de wekker om 6.30 uur. Gaan we naar Capital Reef. Nu maar hopen dat met het korter worden van de dagen, ook de barometerstand krimpt. Het is hier vandaag 38 graden en dat is best fors. De airco in de bus draait overuren.

Net als wij.

Duo Knabbel en Babbel

Wanneer je op de Veluwe provinciaal rondrijdt, zie je geregeld driehoekige en van rode randen voorziene aanmaningen om op te letten op overstekend wild. In alle jaren dat ik daar zelf heb gereden of mocht meekarren met iemand werkelijk nog nooit een hert het asfalt zien kruisen.

Dat is in Amerika allemaal heel anders. We hebben werkelijk alles al voor de wielen langs zien komen: coyotes, bizons, wezels. Je kunt het zo gek niet bedenken of ze willen oversteken.

Tussen Monticello en Bluff in Utah worden we een paar keer gewaarschuwd voor overstekende herten. Terwijl ik met een gangetje of 50 (mijl) per uur een heuvel opklim met de veel te weinig krachtige Fordmotor – die wel het nodige ongelode lust – zie ik ze links en rechts van de weg gewoon staan. Nietsvermoedend, nergens bang voor, deze beesten kunnen elk gewenst moment de oversteek wagen. Die borden zijn er dus niet voor niets. Mijn voorstel is om ze op de Veluwe op te graven en te doneren aan Zuid-Utah.

Maar de leukste beesten blijven toch Knabbel en Babbel. De chipmunks die ons keer op keer verbazen in hun aanwezigheid en de snelheid waarmee ze weer foetsie zijn.

Deze ochtend stonden we op Island in the Sky, in Canyonlands National Park. Een park dat niet zo spannend is, hoogvlakte vol gras, maar met enkele verrassingen. Zoals te doen gebruikelijk, rijden we eerst helemaal naar het end. We waren niet om zessen, maar een stief halfuurtje later opgestaan, dus zo tegen achten reden we bovenop alle moois op weg naar het ontbijt. Ook nu weer hoefden we de pas niet te laten zien, omdat de rangers nog op een oor liggen om die tijd.

Bij het uitzichtpunt aan het end van het park aangekomen, zet ik de stoeltjes uit, Mariella zet koffie en ik pak een yoghurt uit de keuzelijn waarvan alleen die met peper wordt gemeden. Vandaag is het kokosnoot, lekker tropisch zo’n bounty in je yoghurt. En ik neem een bakje frambozen.

We zitten amper of ons valt de enorme stilte op. Niet dat er niemand is, maar het is er niet zo’n drukte als in Arches. Wanneer iedereen de parkeerplaats heeft verlaten om op het uitzichtpunt het uitzicht te bekijken, drinken wij onze koffie en genieten dus van de enorme afwezigheid van geluid. Wat een weldaad.

Wanneer we naar links kijken, zien we een chipmunk, een soort eekhoorn die deze naam dus niet schijnt te mogen voeren. Knabbel (of Babbel) klimt in een dotje gras en plukt er wat van, wat hij in de breedte in zijn bekje steekt en hij daalt weer af naar beneden. Een pluk gras vind ik een wat sneue beloning voor zo’n inspanning, dus ik gooi ‘m een framboos toe. Dat is iets dat Knabbel (of Babbel) nog nooit eerder heeft gezien. Het is weliswaar Amerikaanse waar, maar op Island in the sky groeit dit niet. Dat zal hij straks mooi kunnen laten zien aan Babbel (of Knabbel) als hij terugkeert naar zijn holletje. Hij steekt het in z’n bekje en met de rode vrucht goed zichtbaar tegen de gedekte kleuren van de rest van de natuur, rent hij weg.

Roetsj, weg is dus Knabbel (of Babbel). Wij pakken de stoelen weer in, halen de camera uit het foedraal, sluiten de bus af en gaan naar het uitzichtpunt om aldaar ons te laten verbazen over de prachtige kloof die honderden meters onder ons begint en zich kilometers uitstrekt. Met dank aan de rivier de Colorado, die dit alles heeft weten uit te slijpen.

Wanneer we het pad oplopen, zien we daar Knabbel (of Babbel) weer rennen. JE zou kunnen denken ‘hoe weet je dat zo goed?’. Nu aan, hij is nogal herkenbaar aan de rode vrucht die hij nog steeds in zijn bekje draagt. Vandaar de vaste overtuiging.

De rest van de dag zien we er nog vele rondlopen, maar Knabbel (of Babbel) was het niet of de rode vrucht was inmiddels in het holletje opgepeuzeld of opgeborgen.

Tegen elven zijn we helemaal klaar met Canyonlands en gaan we naar onze volgende bestemming: Bluff in het Zuidoosten van de staat Utah, zo’n 50 mijl van het enige vierstatenpunt (Utah, Nevada, New Mexico en Colorado) dat Amerika rijk is. Heel even overwegen we een fotomomentje, maar ruim 100 mijl omrijden wordt zelfs ons te gortig. We doen het niet.

In Monticello pinnen we 500 dollar in twintigjes – nu weten we ook waarom Amerikanen altijd met zo’n enorme stapel gevouwen bankbiljetten rondlopen – en lunchen we in de enige tent in de stad die er enigszins acceptabel uitziet. Acceptabel is in dit geval een saladebuffet uit 1977 en met duct tape in de juiste kleur van de rugleuning gerepareerde banken zoals je die alleen in Amerikaanse diners kunt aantreffen. De tv-serie Happy days ooit gezien? Nu, dat is dit, maar dan in 2017. Helaas is het grijs ook gebruikt voor de blauwe zitting, wat pas detoneert wanneer we willen plaatsnemen. Het geheel wordt afgemaakt met een zeer grof afgewerkt traporgel dat pontificaal aan de uiterste korte zijde van de eettent staat. Wat zal dat op zondag een rotherrie geven.

Een uitstekende dubbele hamburger en een in zes punten opgesneden en quesadilla later, rekenen we af en staan we nog wat buiten te staan, als we plots iets geks voelen. Water. Druppels. Uit de hemel. Het regent! Na tien druppels is het voorbij, maar in elk geval heeft het geregend. We schuilen in de bus die ons naar Bluff brengt (de dubbele ff moet met hapering worden uitgesproken Blufff-fff, zie voor uitleg Banff in Canada).

In Bluff zijn er drie mogelijkheden om de nacht door te brengen op een camping. De eerste camping langs de weg, de tweede en de derde. Die laatste is zo’n drie mijl ten zuiden van Bluff en is er eentje van de Amerikaanse natuurclub en die biedt geen enkele luxe. Dus geen hook-ups met stroom (nodig voor de airco en koelkast), geen douches en minimaal uitgeruste pleegebouwen.

We rijden een rondje over A en over B en er is helemaal niemand. We vestigen ons op nummer B 23, rollen het zonnescherm uit en zetten de stoelen neer. Het is er stil omdat er niemand is en dat vindt Mariella nu ook weer iets te weinig reuring. Er hangt ook een wat macabere sfeer op de camping om die reden. We weten dat het Amerikaanse vakantieseizoen op z’n end loopt, maar dit is een stap te ver.

We breken op en rijden terug naar Bluff. Daar zien we de afslag naar nummer twee. Die ziet er redelijk bezet uit, maar onaantrekkelijk. Dus dwars door een woonwijk met de bus naar nummer drie (andersom teruggeteld want het is de eerste langs de weg waar we langs binnen kwamen).

Deze is best prima, want er staat op een plek of veertig maar een andere camper. De camping wordt in tweeen verdeeld tussen de A-zijde waar de ene camper staat en de B-zijde waar wij tussen een aantal bomen gaan staan. Tussen ons in staat het huisje van de beheerder, een nogal warrige maar behulpzame vrouw die ons legio tips geeft om morgen de hele dag te vullen.

Nee, we gaan niet naar het vierstatenpunt, maar wel naar Monument Valley en op de weg erheen zeker even een foto maken waar Forrest Gump besluit na drie jaar non-stop te hebben hardgelopen plotseling naar huis te gaan. Ik heb een screenshot van de beheerder van de camper gezien, dus die foto moet er wel komen. Google maar eens op Forrest Gump en Monument Valley.

Jammer dat ik juist gisteren besloot mij te scheren.

Flink verbogen

Terwijl in Texas de daken van de huizen waaien en het water de mensen aan de lippen staat, is het 1.000 kilometer en twee staten verderop godverziekend heet in Utah, zoals we dat zelf daarmee zo kleurrijk kunnen weergeven. Het is nu avond, tegen kwart voor zeven en het wordt dragelijk. De temperatuur die overdag tegen de 40 graden lag, is nu richting 35 aan het dalen en daalt nog verder. Het uurtje zwemmen tegen vieren dat we om die reden hebben ingevoerd, werpt z’n vruchten af – we zijn redelijk koel.

Van de omstandigheden in Texas krijgen we niks mee. We kijken geen tv en kopen geen krant. Het enige nieuws dat we krijgen, gaat per digitale thuisfrontkrant als we wifi hebben, of per telefoon als dat er niet is en we wel bereik hebben. Dat is namelijk heel vaak niet zo. Wat dat betreft loopt Amerika ver achter op de rest van de wereld, terwijl het internet toch door en voor hen is uitgevonden en wij er ook gebruik van mogen maken. Fidele lui, die Nieuwewereldbewoners.

Wanneer het zo heet is, of dreigt te worden, zit er maar een ding op: programma erop aanpassen en de situatie onder controle zien te krijgen. Om die reden zitten we ’s morgens om 6:15 uur al in de auto op weg naar het dichtbij Moab gelegen Arches National Park. Dit is een van de meest drukbezochte en dus verwachten we parkeerstress met onze grote verhuisbus. Bovendien moeten we vroeg beginnen om de hitte voor te zijn. En als laatste argument: er is niks mooier dan de zon op te zien gaan op zo’n plek.

Om half zeven rijden we een paar honderd meter steil omhoog met de bus en zijn we op het plateau van waar we gisteren door de kloof reden. De kloof met de rivier de Colorado, die zulks heeft uitgeslepen in de rotswanden. Wat er nog niet als stof is afgevoerd richting Golf van Mexico, ligt nog keurig in honderden meters hoog links en rechts van de rivier opgeslagen. Moab ligt als je de atlas recht voor je hebt rechts, Arches links.

Boven aangekomen, komt de zon langzaam op en zet de rode rotsen in een mooie volle ochtendgloed. De spiegel van de Nikon reflexcamera draait overuren; om de paar mijl houden we halt om het nieuw voor ons ontvouwen spektakel te aanschouwen.

Arches is niet heel groot, binnen een half uur hebben we de hele route afgelegd naar het end, iets wat een stel uit Los Angeles ons bij onze gisteren uitgevoerd zwemuurtje adviseerde. Zij lopen een dag op ons voor, vandaag zijn zij naar Canyonlands, wij doen dat morgen.

Op hun advies parkeren we de bus aan het eind van de route en vouwen twee kampeerstoelen uit. Het is tijd voor koffie en yoghurt. Zowel de douche als het eten hebben we uitgesteld, zodat we voor opening het park al in konden. Het is 24 uur open, maar slechts van 7:00 tot 18:00 uur officieel. We kunnen hartstikke gratis naar binnen, maar dat maakt niks uit omdat we een jaarkaart hebben aangeschaft voor alle parken in heel Amerika.

Wanneer de koffie op is, gaan we op pad. Ons wacht een wandeling van een uurtje langs een aantal van de meest interessante bogen (arches) van dit park. Vandaar de naam, voor wie daar nog over twijfelde. Op onze route komen we geregeld stenen en stenen aanhangels tegen waarvan we verwachten dat deze elk moment naar beneden kunnen komen, of die nog hooguit een winter of twee of maximaal 10 regenbuien kunnen doorstaan. Vroeg of laat moet dit misgaan, zoals op 1 september 1991 – leren we later – toen een deel van een arch met donderend geraas in de diepte stortte, terwijl de eronder zich aan zoveel pracht vergapende wandelaars zich het vege lijf redden.

Zie ook: https://www.instagram.com/victorbaarn/?hl=nl

Hier en daar liggen ook stapels stenen van een ton of wat die overduidelijk uit een wand zijn gekukeld. Ons timmermansoog zegt ons dat het prima past als je het met wat cement zou willen terugplakken.

Wanneer het verharde pad overgaat in zand en het mul lopen toch wel wat veel vergt – bovendien staat het bordje ‘heavy hiking trail’ o.i.d. er niet voor niets – besluiten we na drie bogen terug te kerecn. Een score van 50 procent op dit moment van de dag, is geen slechte. Van de andere drie zullen we foto’s bekijken.

Echt. Beloofd.

Omdat we op het verste punt waren aangeland, rest niets dan de tactische terugtocht. We gaan op weg naar de andere hoogtepunten - zoals Balanced rock - en zijwegen met Sand dune arch en Delicate arch. Dat laatste is nog een hele toer. Er zijn drie mogelijkheden: de 5 kilometer lange hike naar de boog zelf, maar die is enorm steil, dan is er de benedenkijklocatie en bovenkijklocatie. Omdat wij geen watjes zijn, gaan we naar boven. Toegegeven, de aanblik is beter, maar omdat het inmiddels 11:00 uur is, begint het al aardig warm te worden.

We dalen weer af, zetten de airco in de bus van streepje twee naar drie en besluiten verder alleen nog door de voorruit te kijken, met hier en daar een optie tot zijruit.

We dalen weer af en zien dat de meeste mensen nu eerst de beklimming wagen. Die gaan een warme dag tegemoet. Wij niet, wij koelen af in het bezoekerscentrum waar we een nogal barok aangezette film (veel onweer, met muziek dramatisch aangesterkte declamaties van de overstem en de steeds herhalende boodschap dat er constant nieuwe bogen bijkomen en dat er steeds weer bogen instorten, maar dat dit nu eenmaal zo hoort) bezoeken. Het is er in elk geval wel lekker koel en met de drone hebben ze leuke plaatjes geschoten. Wij gaan lunchen.

De bus rijdt lekker soepel door Moab. Inmiddels ben ik aardig gewend aan de grootte en breedte van het kreng. Bovendien zijn de hoofdstraat, alle zijstraten en de achterstraten dubbel uitgevoerd, dus rijden is sowieso geen probleem. Alleen zicht naar achteren blijft een dingetje. Invoegen doe je het beste als je parallel staat aan het verkeer, niet schuin. Uit je raam zie je niks en je spiegel moet het voor je doen. Tot op heden lukt dat prima.

Mariella kiest nu wel de spareribs en ik verlustig mij aan fish en chips. Ja, andere culturen invoeren kunnen ze hier wel.

Na de lunch is het weer tanken, uiteraard, boodschappen doen en schuilen voor de hitte. Ik dut wat, leg een dobbeltje, we douchen en zwemmen en zo gaat vanzelf de zon een keer onder. Morgen gaan we hem weer zien opkomen omdat we dan weer om 6:00 eruit gaan om naar Canyonland te rijden.

Ik kijk nu al uit naar het moment dat de wekker gaat.

Alle dino's uitverkocht

Flaming Gorge, zo heet de kloof waar wij in overnachtten. En zo bruut als de ene kant is, zo wonderschoon is de andere. Ook nu zullen wij in Wyoming, waar we nog steeds zitten, van de ene in de andere verbazing vallen. Tot we in Manila zijn, want dat is alweer Utah. De Gorge houdt een keer op en daar begint de langenaaldboomweg. Die op zijn beurt ook weer een kilometer of 100 aanhoudt.

Maar eerst de afslag, we willen de Flaming Gorge Dam zien. Dat is zes mijl heen en weer terug, want door leidt tot een heel andere werkelijkheid in een heel ander landsdeel waar we niet heen moeten.

Vlak na de afslag schrikken we ons wild. Wat er ook gebeurt, we willen geen roadkill veroorzaken groter dan het niveau vlieg/mug. Op de weg zit een klein knaagdier, een chipmunk, ook wel eekhoorn genoemd. Of het nu Knabbel of Babbel is, ik kan ‘m niet ontwijken zonder zelf het risico te nemen met vijftig mijl per uur om te slaan of van de weg te raken. Als ik in de spiegel kijk, zie ik geen plat bontje op straat. En omdat we nog terug moeten, gaan we voor onze gemoedsrust nog eens goed de weg afspeuren.

De dam is best aardig, al kunnen we nergens in of op. Wel over, met de auto. En dan weer terug naar de hoofdweg.

Vlak voorbij die ene camping annex garage moet dan als het goed is geen platgereden eekhoorn liggen en tot onze hoerastemming ligt ‘ie er inderdaad ook niet. Opgelucht rijden we door.

Na vele, vele kilometers komen we aan in Vernal en dat besluiten we over te slaan, want we moeten naar Jensen, waar het Dinosaur National Park ligt, waar we moeten wezen. In Jensen gaan we lunchen want daar is – naar onze verwachting – alles.

Niet dus.

Jensen is een slapend gehucht met een informatiecentrum en verder niks. Pinnen? Dat kan dertien mijl terug in Vernal. Lunchen? Ja, dat kan, twee mijl terug is een cafe, of ga anders naar Vernal, daar is alles.

We nemen het cafe en kopen met onze laatste papieren dollars twee hamburgers en wat cola. De creditcard doet het niet: ‘We hate Visa,’ aldus de uitbater. We betalen cash en hebben nog twee tientjes over.

Bij Dinosaur besluiten we eerst een kampeerplek te veroveren voor we dino’s gaan spotten. Zo’n tien mijl voorbij de dinoplek, aan de rivier, ligt een lieflijke camping in het groen. Hier en daar staat een boom die voor de noodzakelijke schaduw zorgt, het is moeilijk uit te houden. We hangen een label aan de paal bij plek 35 en zetten twee stoelen neer met de boodschap: ‘bezet, oprotten!’ en rijden terug naar de dino’s.

Vanaf het bezoekerscentrum rijdt er een bus een halve mijl de berg op om een muur met botten te showen. Nergens ter wereld zijn meer dinosaurussen gevonden dan hier in Jensen. 149 miljoen jaar geleden is er iets met een rivier gebeurd en dat resulteerde in een enorme stapel botten. Vanaf 1909 zijn ze uitgegraven en op een kaart staat waar ze allemaal naartoe zijn verhuids: Pittsburgh, Washington, Los Angeles, New York, Europa. Overal. Maar niet hier dus! Hier rest alleen de muur met botten (zo’n 1.500, dat wel) en afgietsels van skeletten en delen van.

Wat een sof. Nee, dan Drumheller, 300 kilometer voorbij Calgary. Daar staan heel wat van die beesten opgesteld. Gelukkig hebben we dat in 2011 gezien en nu dus een opgravingsite. Plaatje compleet, camper terug naar de camping.

Wanneer we plek 35 daadwerkelijk bezetten, bemerken we even verderop een trailer die nogal wat lawaai maakt. Dat is de generator voor de airco, als je namelijk geen elektriciteit hebt – en dat is hier niet – moet je de generator aanzetten als je iets met elektra wilt. Zo’n generator hebben wij ook, maar niet aan. Hij wel. Hij is de eigenaar van de trailer en Mariella gaat hem vragen tot hoe laat hij gaat koelen.

Enigszins overdonderd antwoordt hij tot een uur of zeven, zo na het eten. Dat vinden we verder prima. Een andere plek zoeken heeft ook zo z’n nadelen, er is namelijk niks aanvaardbaars vrij.

Wanneer we een uur later een dobbeltje leggen, is het al een kwartiertje stil en hoewel we dat prettig vinden, vinden we het ook raar. Het is half vijf. Even later wordt de trailer aangekoppeld en rijdt weg, de camping af. We kijken elkaar verbaast aan. Hij is met auto, trailer en generator gewoon vertrokken. Waarheen dan? In de nabijheid is geen camping te ontdekken. We weten dat hij niet ergens anders is gaan staan, want de enige weg van de camping naar de bewoonde wereld kunnen we zien en daarover is hij zojuist weggereden.

Wonderlijk.

In de avond vertelt een ranger het levensverhaal van Josie Morris, een vrouw die van 1914 tot 1964 in een hut woonde op het terrein van Dinosaur en volledig zelfvoorzienend was. Tot haar 90e heeft ze haar eigen groente verbouwd en haar kudde verzorgd. In haar uppie, een uur rijden van de bewoonde wereld, helemaal aan het einde van het dal. De hut is er nog en de volgende dag ga ik – geënthousiasmeerd door het verhaal dat de vrouwelijke Ranger van amper anderhalve meter hoog vertelde aan zo’n twintig aandachtig luisterende kampeerbewoners.

De volgende ochtend gaan we daar dan ook heen.

Om direct erna weer een hele rijdag te hebben naar Moab, in Utah, waar we via Colorado aankomen. De eerste honderd mijl zijn niet heel spannend, al is de Douglaspas aan het einde nog wel even spannend, zeker ook omdat de motor soms op uit het niets gaat remmen op zichzelf. Deze versnellingsbak is wel heel erg automatisch.

Na de pas wordt het al snel woestijn, en is het uiteindelijk Utah. Het tussenstuk bestaat uit snelweg en dat schiet lekker op. Toch krijg ik een vorm van hongerklop, ik heb om half negen een bakje yoghurt op en nu is het half drie, tijd voor lunch.

Vanaf de snelweg kunnen we twee afslagen nemen. Degene die iets verder ligt waardoor we eerder in Moab zijn of de eerdere, waardoor we iets langer rijden, maar waardoor we wel door Cisco rijden. We kiezen voor Cisco.

Hoewel er op de borden van de afslag staat ‘No service’, gaan we er vanuit dat dit geldt voor benzine, olie en repen chocola, niet voor eten. Nu welaan, Cisco doemt op en maakt een uitgestorven indruk. Er staan verroeste bussen, er staan lege woningen, er staan ingestorte lege woningen en er is niemand in de stad. Zo ziet een spookstad er dus uit. Daar valt geen broodje kaas te halen.

We rijden de 58 mijl door naar Moab en wanneer we met onze weg tegen de rivier de Colorado aanschurken, vallen we van de ene verbazing in de andere. Links en rechts van de kloof enorme rode rotsen die als flatgebouwen mét penthouse hoog staan te wezen. Het is de weg, de rivier en enorme rotspartijen. We rijden door tot we in Moab zijn langs deze voor ons nu al historische weg. En dan moet Arches – het nationale park waarvoor we hier zijn – nog komen.

Na een korte zwempartij op de camping in een minibad dat echter wel voldoende verkoeling geeft, gaan we uit eten bij de brouwerij waar Mariella een prime rib bestelt, in de veronderstelling dat het spare ribs zijn. Verbazing als er een biefstuk ter grootte van anderhalve koe op haar bord verschijnt. De smaak is echter bijzonder goed, evenals van mijn Mexicaanse kip. Uiteraard zijn de porties dubbel.

Terug op de camping buiken we wat uit, bloggen en/of lezen wat en gaan vroeg slapen. Om zes uur gaat dat wekker, dan is het 15.00 uur in Nederland.

Radar Love

‘We’ve gotta thing...’ Met de eerste drie noten van het bekendste nummer van de Haagse Earring, starten we onze lange rijdagen. En lange rijdagen zijn het. Wie mij ooit zal vragen of je Wyoming moet bezoeken, zal ik positief antwoorden waar het gaat om Yellowstone en Grand Teton, maar als je vanuit die parken naar de grens van Utah en Colorado wilt om de plek te bezoeken waar de grootste verzameling dinosaurusbotten op een kleine ruimte en in totaliteit zijn gevonden, weet je dat je ‘de hele nacht moet rijden met natte handen aan het stuur...’

Het idee was op zich simpel voor de donderdag. Rijd een kilometer of 500 naar het zuidoosten en dan kom je vanzelf op de plek van bestemming: Jensen, Utah. Maar eerst dat gelestenenpark maar eens uit. Langs exact dezelfde route die we afgelopen maandag aflegden om de zon een kleine twee minuten achter de maan te zien verdwijnen rijden we zuidwaarts. Ik heb deze route eens eerder gereden en zit ook nu weer aan het stuurwiel. De haast is echter een stuk minder, want de klok is milder. Er is geen harde deadline opgelegd door de zon, maar door onszelf.

Wanneer we het enorme meer voorbij zijn en nog een laatste verzameling kookpotten hebben bekeken, waarvan er ook nog eentje midden op de parkeerplaats is ontstaan (gat in de grond, stoom eruit, hekje eromheen), rijden we Yellowstone uit en Grand Teton als vanzelf binnen. Dat gaat naadloos in elkaar over. Uiteraard is de auto weer leeg en pakken we een paar gallon benzine.

We hebben er inmiddels een prima workaround voor gevonden (anglicisme, maar vooruit). Ik sta bij de pomp en geef het nummer door aan Mariella, zij gaat naar binnen om de pomp vrij te maken omdat er aan het ding zelf geen Europese creditcards worden geaccepteerd, zij komt naar buiten, zwaait, ik kan de gallons overhevelen van pomp naar auto en als alles klaar is, rekent zij af. Dat zal met zo’n 40 dollar (maal twee per dag bij lange afstanden) per tankbeurt een aardige rekening opleveren, thuis.

Bij autorijden heb je twee soorten tankers: de leegrijders en diegenen die geen risico nemen en die al tanken vanaf het moment dat het naaldje op half staat. Wij zijn laffe tankers en gaan voor halfweg.

Nu is dat natuurlijk geen enkel probleem, ook niet dat dit betekent dat we iets vaker aan de pomp staan. De vier nozzles van Teton Petrol echter, hebben kuren. Pomp nummer 2 doet het niet, dus ik met de grote bak naar nummer 3. Die doet het ook niet (en telkens loopt Mariella van tankhuisje naar pomp om mij te informeren). Dan mag ik weer naar 2, want die zou het wel doen. Niet dus. En uiteindelijk krijg ik mijn 12 gallons bij nummer 1.

Het duurde even, maar dan kun je ook een kwartier op de wifi. De laatste keer voor een groot aantal dagen, blijkt later.

En dan doorheen heel Teton, zo’n kilometer of 100, langs enkele vierduizenders die markant aan de andere kant van het meer hoog staan te wezen. Aan het einde van Teton ligt de beloning: lunch in Jackson. Het is de eerste grote stad sinds we door Salt Lake City heen reden, dus het is dus even een forse omschakeling van natuur, tweebaanswegen met forse bochten langs ravijnen naar de vierkante straten van een stad zoals ze die alleen in Amerika (en vooruit, Canada) kennen. Wel handig als je uit noordelijke richting komt en je naar het zuiden moet, effe rechtsaf voor lunch en boodschappen en dan door naar beneden op de kaart.

De lunch is in een Mexicaans restaurant en dat bevalt meer dan prima. Taco’s, Fajita’s, alles met kip en iets wat zwarte bonen schijnen te zijn. Ertussen ligt een portie rijst om te voorkomen dat het een naadloos in het ander overloopt. Over de guacamole heeft de baliemedewerker nog wel een mededeling. Op het krijtbord staat die voor 1 dollar 50, maar door de tegenvallende oogsten mogen we 2 dollar 95 afrekenen. Of dit echt zo is, en waarom er niet op dat meldbord gewoon een ander bedrag wordt gekrijt, is niet bekend geworden.

‘We’ve gotta thaaaing...’ brult Barry mij via Spotify toe uit de luidspreker van onze onvolprezen Fordbus (die heuvelop geen prestaties heeft – waar kennen we dat ook alweer van? Juist, Ons-vat-die-pad, de reis naar Zuid-Afrika) en de lange route kan beginnen. Hoeveel kilometer? Een kleine tweehonderd, met onderweg alleen wat gehuchten met rijen brievenbussen aan de hoofdweg, hier en daar een typisch Amerikaanse windmolen en rijen met landerijen en eindeloze draadspanningen om het vee dat we niet zien binnen te houden of om eenvoudigweg te markeren wat iemands land is. En dan nog honderd mijl door.

Wyoming is lang en breed en nu weet ik weer wat ik de afgelopen maanden las over reizen in Amerika: Robbie Robertson die van Toronto naar Arkansas reed, Steinbeck die door Mak wordt nagereden in Reizen zonder John, Buddy Holly op tournee in februari 1959 in een bus die zo koud is dat ze in het gangpad een vuurtje stoken en waardoor hij besluit het vliegtuig te nemen met de bekende tragische afloop – ik gok erop dat we langs het bewuste vliegveld in Wyoming reden. En dat staat dan nog los van de roadmovie Easy Rider en de concertfilm van Wilco waarin ze het Amerika dat langzaam verdwijnt filmen vanuit de tourbus. Ik denk ook aan de lange ritten die Boudewijn Buch – reeds eerder gememoreerd – heeft moeten maken dwars door dit immense autrorijdland, want treinen, die kennen ze nauwelijks en zijn geen alternatief vanwege de immens slechte staat van het spoor. Dus wat doe je? Rijden of vliegen. En als je niet met Delta gaat, dan rijd je dwars door Wyoming, van niks naar nergens. Montana is trouwens twee keer zo groot.

Onderweg komen we langs een echt stadje, een wintersportplaats zelfs – al liggen de hellingen op het oog op een uur rijden van het centrum. Pinedale is de naam en om zichzelf iets meer te posititioneren, heeft de stad een ondertitel meegekregen: ‘All the civilization you need’.

We hebben voldoende beschaving aan boord en rijden gewoon door. Met een vaartje van zo’n 65 mijl per uur – we durven steeds meer echte kilometers te maken – doorkruisen we meer boerenland tot we in Rock Springs aankomen. Inmiddels is de het hoogste tijd om een slaapplaats te gaan zoeken omdat de zon al aardig aan het dalen is. Vanaf dat moment stellen we alles in het werk om een landingsplek voor ons vaartuig te vinden.

In Rock Springs gaan we op zoek, maar vinden vooralsnog niks. Wel een parkeerplaats met een diepe geul waar ons chassis hard van gaat krijsen, als we de kaart willen gaan raadplegen. Die is trouwens van het niveau waar je als je op zoek bent naar een camping niet veel aan hebt (schaal 1 op 2.000.000, we zijn al lang blij als een stad of dorp erop staat.

Dus we rijden verder en zien een KOA. Dat is een gooi- en smijtketen die een paar honderd campings door heel Amerika uitbaat. Deze KOA ligt heel gemoedelijk langs de snelweg waar elke halve minuut een vrachtwagen overheen dendert. Wie deze kolossen wel eens heeft gezien in de USA, weet dat dit rijdende forten zijn die naast intimidatie in uiterlijk ook een hoop lawaai in petto hebben.

‘No more speed, I’m almost there...’

Na een mijl of twaalf is een afslag. Ja, die moeten we dus niet hebben. Die leidt langs een gevangenis de woestijn in. Komen we na een mijl of vijf achter. Dus wij terug en weer de snelweg op. Nog twaalf mijl verder is de afslag die naar Green River leidt. Die moeten we hebben, als we daar doorheen zijn, wemelt het van de campings. Het is immers een mooie Gorge, met water en vertier. Na een mijl of twintig zien we de zon recht onze cabine in schijnen en weten we dat de race tegen de klok begint. Is hij eerder onder dan dat we een camping vinden?

Het antwoord is uiteindelijk nee. Uit het niets komt een afslag tevoorschijn en die leidt naar een kleine camping aan het water, waar ook een haventje is. Wij zijn absoluut niet kritisch meer. En de faciliteiten mogen minimaal zijn, de locatie is top: in een boom houdt een uil de wacht, chipmunks huppelen rond, hier en daar zit een konijn, dat bij het weghupsen z’n wollige witte staartje toont en het wemelt van de herten die geen enkele angst voor mensen hebben, zelfs de kleintjes niet.

‘One more Radar Love is gone,’ we gaan slapen.

Bizondere ontmoetingen

Omdat de maandag nogal intensief was – met een zonsverduistering, een paar honderd kilometer rijden en een geiser en het prismameer – en we vroeg zijn opgestaan, is dinsdag een niksdag. Uitslapen, beetje was doen, beetje dutten, beetje eten, beetje lezen, beetje Yathzeeen en beetje vroeg naar bed. Dat moet ook, want op woensdag staat de wekker weer op zes uur opstaan en kwart over zes vertrek. Ontbijten en douchen en dergelijke doen we later, we hebben een missie.

En die missie luidt: dieren spotten. Dat moet vroeg op de morgen, want dan zijn ze nog actief. Met ‘ze’ worden de bizons bedoeld. Dus niks Paul van Ostaijen-nadoen in mijn kop, het gaat om de bizons. In vroeger tijden overvloedig voorradig in Noord-Amerika, maar door Buffalo Bill en zijn maten, is de veestapel dusdanig ingeperkt, dat het dodo-scenario dreigde.

Nu zijn er wel weer enkele duizenden en die grazen in Yellowstone en in Teton. Maar wel op afgelegen gebieden, althans, vanuit onze camping in Canyon. We hebben namelijk hoogvlakten nodig met graslanden, op zo’n 40 mijl van waar we vier nachten wonen.

In alle vroegte naar het noorden en op jacht. We zien de zon opkomen achter de heuvels die we kunnen zien door het door bosbrand geteisterde dennenbos. Het is tegen zevenen. Een klein half uur later gaan we aan de rand van de weg, op een uitsparing er speciaal voor bedoeld koffiedrinken en ontbijten. Het idee is buiten en dolenthousiast zet ik stoeltjes neer. De klamme kou is echter nog niet uit de velden verdwenen en ik vlucht naar binnen.

Als we in de verte kijken, denkt Mariella een kudde bizons te spotten. Moet ons weer gebeuren, zitten we net lekker aan de koffie, staan ze een paar honderd meter verderop gewoon te grazen. Na de koffie dus maar tjepat die kant op.

Ter plekke blijkt het een kudde van een bizon of vijftig te zijn. Langs de weg staan zo’n tien auto’s die om beurten worden vervangen door anderen. Klaarblijkelijk een schouwspel voor een minuut of vijf. Nou, niet voor de dappere fotografen met hun telekanonnen, die op een kleine 25 meter van ze af staan met statief en stevig kunnen inzoomen. Blijkbaar doen ze dit vaker, want op het moment dat wij onze tijd verpozen met het aangapen van deze enorme koe-achtigen, staan zij wat met elkaar te ouwehoeren, terwijl de kudde verder trekt.

Na een minuut of 20 verklaren wij onze missie geslaagd en gaan we richting Mammoth, het noordelijkste punt dat we deze vakantie zullen gaan halen. In Mammoth, op weer zo’n 50 mijl rijden, komt ook kokend water uit de grond en dat doet heel gekke dingen met de stenen waar het overheen stroomt.

In het dorpje aangekomen, hebben we voor het eerst in drie dagen internet en telefonie. Dus we bellen en mailen wat, publiceren wat verhalen, plaatsen wat foto’s en lezen het nieuws. Ook brengen we 11 echt ouderwetse ansichtkaarten naar het postkantoor om ter plekke te bezegelen voor de lange reis naar Europa.

Bij Mammoth is een houten wandelpad afgezet met de mededeling dat je er vooral niet vanaf moet wijken. Meestal is dat voor mensen het teken om het wel te doen, maar omdat hier de vloer zomaar kan scheuren en het water erin kookt, is niemand zo stoer of zo onverstandig om de waarschuwing te negeren. De lucht van zwavel houdt iedereen koest.

De terugweg gaat vanzelfsprekend altijd sneller dan de heenweg. En tegen tweeen rijden we Canyon weer binnen. Wat ik niet wist, is dat vlak achter onze camping een kloof van zo’n vierhonderd meter diep ligt, met twee enorme watervallen en uitzichtpunten om je eraan te vergapen. We besluiten naar de plek te lopen waar het water met geweld over de rand van de Lower klatert. Een hels lawaai en een groot spektakel. Maar om dat van 10 meter afstand te kunnen aanschouwen, moet je wel 200 meter afdalen over een zigzagpad.

Wat op zich niet erg is, maar die 200 meter moet je dus ook weer omhoog. En dat is andere koek. Ik heb de bochten naar beneden niet geteld, dus heb ik geen weet van waar we zijn als we voor de derde keer rust houden. ‘Vast al over de helft,’ suggereert Mariella. Wel, wat blijkt, we zijn net 25 meter van de parkeerplaats af, wat maar weer eens bewijst dat de weg heen langer is dan terug.

Over terug gesproken. Op het moment dat we op de camping aankomen, gaat Mariella richting douches en ruim ik in der camper wat op. Omdat we een knipkaart hebben voor de douches kan of de een of de ander er naartoe, of wij beiden tegelijk. Ik verkies nog even te wachten.

Op het moment dat ik de vliegendeur wil monteren aan de buitendeur van de camper, wil ik het geheel snel dichttrekken omdat het gaasgebeuren anders geen zin heeft. Dan zit de cabine vol met insectenspul en moeten we die weer verjagen. Ik leun met mijn linkerhand aan de muur om zo de deur te kunnen pakken, trek deze met een noodgang dicht (anders sluit ‘ie niet) en voel plots mijn duim waar iets mee is. Dat iets is de klem tussen deur en post en omdat ik nogal veel geweld gebruikte, is de klap hard. En de pijn hevig,. En het bloeden ook. Een stevige snee in het topje, precies op de rand van de nagel. Topje er niet af, maar dat scheelt niet veel. De rest van de avond kijk ik om de twee minuten zuur naar mijn vinger om te kijken hoe de schade is. Ik vind het enorm, maar het val alleszins mee.

Na terugkeer van Mariella van het douchen, vallen we beiden in slaap om pas tegen achten weer wakker te worden. We besluiten het vlees weer in de vriezer te leggen en de barbecue uit te stellen tot nader order.

Als we weer wakker zijn, hebben we nog twee uur voor we weer gaan slapen. Ik lees een boek, Mariella ook. Het Wifiloze tijdperk.