america-thirst.reismee.nl

De vis wordt duur betaald

Hoe het zo mis heeft kunnen gaan, moeten we nog maar eens gaan analyseren, bij voorbeeld na afloop van de vakantie. Maar vrijdag de 8e was in elk geval niet de beste dag van deze reis.

Het begon met miezer op de camping in Monterey. Sowieso had de camping al een rare bijsmaak, het lag namelijk middenin een park waar buurtbewoners met hun honden lopen – ze ruimen keurig de opbrengst ervan op, waar een speeltuin ligt en waar de openbare weg dwars doorheen gaat. Niet dat het er onprettig is, overigens, Prima camping met redelijke faciliteiten, waar we na een kleine aanpassing met de gele ophoogplastieken redelijk stabiel kunnen slapen.

De ochtend wordt een beetje verlummeld omdat er geen haast is tot wat dan ook. Zo tegen elven gaan we eens de stad in. Het idee was eerst om nog een nacht te blijven in Monterey, maar bij nader inzien is opbreken en doorrijden de strategie waar we voor kiezen.

Monterey is een aardig stadje – mits je in het centrum blijft – met mooie oude gebouwen die in veel gevallen met visvangst te maken hebben. Aan de rand van het water, midden tussen de oude gebouwen, ligt het aquarium. En dat is een bijzonder mooie, al mogen we wel een vrij forse entree er voor neertellen. Het kost alles bij elkaar 100 dollar om naar binnen te mogen en dat is voor een dierentuin annex museum een forse bijdrage. Niet overigens dat het binnen tegenvalt, integendeel. Voldoende vissen van diverse pluimage, haaien, puffins, pinguins en zeeotters. Die laatste zijn guitig te noemen. Beetje zoals ons kattenspul thuis, maar dan in het water. Lekker beetje aanklooien, beetje eten, beetje ravotten en rottigheid uithalen. Net katten.

Als ze om half twee worden gevoerd, willen we dat dan ook niet missen. En we missen het niet, al is de voeractiviteit even snel afgelopen als die is begonnen.

Dus dan maar lunchen. In Monument Valley werden we gewezen op de hardloopactiviteit die Forrest Gump ondernam en juist daar eindigde na 2 jaar, 14 maanden en 16 uur (of zoiets). Wel, de film gaat verder. Samen met Bubba begint hij een garnalenbedrijf en juist dat heeft ons restaurant uitgekozen als thema. Dus alles is Bubba en Forrest. De boot die Jenny werd gedoopt hangt er en diverse foto’s en parafernalia – al dan niet origineel – maken onderdeel uit van het eten. En dat eten is prima, niks op aan te merken behalve het ontbreken van een vork.

Dan gaan we nog even kijken bij de vuurtoren, de oudste aan de westkust van Californie, zoals men beweert. Leuk is dat het vrijwel een kopie is van het baken dat we op het zuidelijkste puntje van Zuid-Afrika zagen. Niet specifiek in die kleuren, maar wel qua bouw.

Rondje omheen gereden en door. Door naar Santa Cruz is het idee. Morgen dagje San Francisco en dat scheelt kilometers. We moeten nog erg wennen aan de drukte in Californie, dat zijn we niet gewend van Nevada, Utah, Colorado, Arizona, Montana en Idaho. Druk op de weg, druk in de steden, druk op de campings.

In Santa Cruz vinden we niks naar ons genoegen en we rijden door. Het wordt langzaam donker, het begint te miezeren en de omstandigheden lijken steeds meer op thuis. Wanneer we langs de kust rijden en we niet teveel op de Amerikaanse signalen letten, lijkt het soms net de Nederlandse kust of een waddeneiland: slecht weer, duinen en zee.

Na een mijl of 35 komen we bij een KOA, dat is een keten campings die we in heel Amerika al hebben gezien en waar we een abonnement op hebben zonder dat we er een keer naartoe zijn geweest. Zou dit de eerste keer zijn?

Nee, KOA valt af. De kosten ervan overstijgen de 100 dollar en dat vinden we dan toch weer wat te gek voor een betonplaat, picknicktafel en lichtaansluiting.

Dus wij door.

Maar er komt niks meer of het is vol. Dat is een forse tegenvaller en omdat alles tegenvalt, is het ook nog eens zo dat als ik wil keren op een parkeerplaats, achter mij het hek dicht rolt. Opgesloten. Niet dat we er niet uitkomen, maar het is exemplarisch voor deze dag.

En die eindigen we in... een lodge Voor 250 dollar huren we een kamer in een hotel omdat het nu echt donker wordt en er echt niks te vinden valt.

Voor nu prima, maar morgen moeten we toch even aan de bak om de rest van de komende week te (re)organiseren. Even zaken weer op de rails krijgen. Nu wreekt toch wel ons gebrek aan ervaring met camperreizen.

Ach: de vis is duur, maar wel erg goed.

Reuze

Voor een boswandeling ben ik nauwelijks te porren. Ik zie de natuur over het algemeen als een hinderlijke onderbreking tussen twee steden, dus zal ik er zelden op uit trekken om dit te gaan ontdekken. Niet dat ik ooit heb belang van een goed park, bos of woud zal ontkennen. Begrijp me goed, het zijn de longen van de wereld, dus er is noodzaak voor verzamelingen bomen.

Maar om er doorheen te lopen? Mwah. Behalve in Sequoia National Park. En dat heeft alles te maken met het feit dat hier tussen de bomen, de woudreuzen uit de oertijd staan geparkeerd. Enorme bomen van tegen de 80 meter hoog en geregeld met een stamomtrek van ehhhh, hoe zat dat ook alweer met pi en vermenigvuldigen en dergelijke?

Nu goed, ze zijn enorm. Maar om nu te zeggen dat ze veel voorkomen? Nee. Daarvoor moet je dus in Sequoia zijn (33 van de 70 groves in de Sierra Nevada liggen hier) en dat heeft alles met de omstandigheden te maken. Tussen 5.000 en 7.500 voet, met ietwat natte grond, maar niet drijf en weinig of geen concurrentie van andere bomen. Daar heeft de natuur zelf ook een trucje voor en dat heet vuur. Telkens als er een bos uitfikt op deze hoogte, gedijt de mammoetboom hier onder. Die heeft ruimte nodig.

En dat krijgt ‘ie dus in dit park. We gaan op onderzoek uit nu het weer is verbeterd ten opzichte van gisteravond. Toen hagelde en onweerde het. Nu is het koel, het is dan ook pas acht uur ’s ochtends.

Het is dus 23 jaar geleden dat ik hier voor het laatst was en ik herken niks meer van de route. We parkeren ver boven de grootste boom, de General Sherman, en dalen het pad af naar beneden. Was dit hier toen ook? Ik weet van niks. Pas wanneer we beneden komen, zie ik dat ik destijds daar vandaan kwam. Het parkeerterrein is gewoon verplaatst van onder naar boven. De boom staat nog precies waar ‘ie stond toen ik er was. Niet raar voor een boom van 3.000 jaar oud.

En lelijk is de Sherman ook. Niet het gracieuze van zijn omstanders, die rank hoog staan te wezen. Maar plomp en met een dode top. Daardoor flikkert er af en toe wel eens een tak uit de top, zoals in 2006. Zoiets krijg je liever niet op je hoofd.

Vanaf de Sherman, waar natuurlijk iedereen op gefocust is en lawaaiig loftuitingen aan doet, is een aantal wandelroutes uitgezet langs andere reuzen. We pikken er eentje op en bevinden ons al snel buiten de meute die alleen de Sherman bezoekt. Na een kleine drie kwartier zijn we rond en begint de klim naar boven weer. Onderweg worden we vermaakt door ronddartelende chipmunks.

Wanneer we de camper weer starten, is het nog geen tijd om het park te verlaten. Daarvoor hebben we nog te weinig bomen gezien, vinden we. We rijden dus de weg af naar beneden, waar we met de 23-voeter nog net mogen komen en stuiten op een wegafsluiting. Er moet namelijk iets bijzonder onduidelijks gebeuren door veel mannen met veel wagens en daarvoor gaat een baan dicht. Alle verkeer moet over een strook en dat gaat keurig achter de pilot car ‘Follow me’ aan. Kost een halfuurtje, maar dan heb je ook wat.

De pilot car rijdt zo langzaam, dat we onderweg uitgebreid alle mammoetbomen die links en rechts van het asfalt hoog staan te wezen, nog kunnen aanschouwen. Van het museum moeten we het in elk geval niet hebben. Dat is op het saaie af.

Hoogste tijd om te vertrekken, we moeten nog naar de kust.

De heenweg leek eindeloos, de terugweg half zo lang. Dat schijnt altijd zo te zijn en daar doen we nu ons voordeel mee. Weliswaar is het nog steeds een mijl of 40 over bergwegen, maar het gaat voor mijn gevoel een stuk sneller.

Wanneer we het park verlaten, worden we om de 1.000 voet geinformeerd dat we weer 1.000 voet lager zijn. We waren op ruim 6.000 en dalen af naar 1.000. Onderweg ploft de lege colafles een aantal keer, die kan het drukverschil net zo slecht aan als onze oren.

Hoe lager we komen, hoe breder de weg en drukker het verkeer wordt. Tot we in Fresno zijn; waar het breed en druk is. Het is tegen tweeen en we moeten nog lunchen. De hoop is gevestigd op een leuk Mexicaans restaurantje, het wordt de Mac. Daarvan weten we namelijk zeker dat er wifi is en we moeten na twee dagen wifiloos toch even de post doornemen.

Van het westelijk front geen nieuws.

We gaan een klein stukje door op de snelweg, waar het allengs rustiger wordt, hoe verder we Fresno achter ons laten. Tot we een zijweg moeten nemen en die blijkt ruim 40 mijl kaarsrecht te zijn met kaarsrechte zijstraten die eerst zijn genummerd met toevoeging van North of South, al naar gelang de ligrichting, maar verderop namen krijgen. Vast omdat de nummers op waren.

Tot aan de kust is er weinig anders te melden dan dat er veel verkeer is, de bus zich er doorheen wurmt en we onderweg weer eens voor 50 dollar tanken.

Nee, dan de kust zelf. Eindelijk zien we de oceaan en dat mag ook wel, het is na zessen. We moeten nu toch echt een slaapplaats hebben voor we dat op de tast moeten vinden, de zon gaat hier namelijk redelijk snel onder.

Het lukt in het Veterans Park, nu dit nog zien te vinden. Het visrestaurant aan de haven heeft geen idee, de uitbater stuurt ons naar de benzinepomp. Die heeft ook geen idee, maar wel een kaart, mits we er 8 dollar voor lappen. Dat doen we en zo zitten we 10 minuten later op het een-na-laatste plekje op de campercamping en maken we plannen voor morgen: uitslapen, aquarium bekijken, uitgebreid lunchen en ander vertier.

Het kan aan de kust.

Gedonder

Wat ik me kan herinneren van de rit van Bakersfield naar Sequoia in 1994, is dat het vrij soepel ging. Had er ook mee te maken dat ik niet stuurde, mogelijk. En ook wellicht dat we in een personenwagen reden en niet in een 8,5 voet brede bus (maal 30 centimeter). Vandaag reed ik hetzelfde stuk en het had heel wat meer voeten in de aarde.

Dat begon al direct na het verlaten van het RV-park. De snelweg weer op, zo middenin de spits en dan maar doorkachelen tot we de snelweg Los Angeles-Fresno treffen. Dat ging redelijk soepel, ondanks de drukte.

Net boven Bakersfield krijg je dan de keuze; ga je door over de snelweg of neem je de toeristische en aantrekkelijke route? Voor vandaag kiezen we nul keer voor snelheid.

Tot aan het enige stadje dat we onderweg aandoen, zit ik achter een vrachtwagen van de Walmart. Dat vind ik niet onhandig. Ik neem aan dat hij met een hele voorraad vruchtenyoghurt op weg is naar de supermarkt in de Porterville. En laten wij nu net nog boodschappen moeten doen. Ik verlies hem geen moment uit het oog, wat alleen wat lastig is bij verkeerslichten. Altijd met hem doorrijden, is het devies.

Dat kan best nog lastig zijn, zag ik diezelfde ochtend nog. Ik stond op een typisch Amerikaans kruispunt – op elke hoek een tankstation en een fastfoodketen – mijn dagelijkse portie benzine in de bus te proppen, tot ik vanuit mijn ooghoeken een vrachtwagen een noodstop zie maken, die wilde nog net dwars door oranje, of al rood, maar bedacht zich op het laatste moment. Gierende banden en een wolk van gesmolten rubber. Zo erg dat zelfs Mariella, die binnen stond te betalen, bij buitenkomst snuffelend aangaf dat het wel erg aangebrand rook.

Nadat we de tankbeurt hadden verlaten en we achter de vrachtwagen van Walmart aanreden, zagen we links en rechts rijen ja-knikkers. In totaal een paar honderd, schatten we, maar sinds het debacle met het tellen van de windmolens een dag eerder (we schatten 1.500, het waren er krap 4.000), moeten we maar niet worden vastgepind op een aantal.

De ja-knikkers staan schots en scheef in het landschap en zijn verschillend van soort en makelij. Het lijkt wel of alle inwoners van Bakersfield bij wijze van volkstuintje een olieboor hebben aangeschaft en neergeplant. En maar pompen!

De komende 45 mijl zit ik achter mijn vriend van Walmart en hij kachelt lekker door. Ik moet de bus dus zeker aansporen, tot op zo’n 60 mijl per uur. Wanneer we na drie onderhoudsbeurten aan de weg eindelijk Porterville aandoen, rijdt hij plotseling de afslag af en gaat een industrieterrein op. Duidelijk niet naar een super, of wellicht wel, maar dan ergens anders. In elk geval weiger ik hem verder nog te volgen. Ik dank hem voor zijn diensten en we gaan elk ons eigen weegs. Aan het einde van het stadje staat een enorme supermarkt van een concurrerend merk, die ons voor de komende dagen uit de brand helpt.

We rijden in hetzelfde tempo als eerst door naar de entree van Sequoiapark. Onderweg doet Mariella de mededeling dat campers van 23 voet of langer er langs deze weg niet inmogen. Die moeten om via de 180, een weg die een paar uur verder ligt. Daar is de entree van Kings Canyon Nationaal Park, de andere zijde van waar we willen zijn.

Onze camper is ons verhuurd geworden met de mededeling dat we 21 voet lang zijn. Er staat op onze neus ook D-21, ook al hadden we een 22-voeter besteld. Wanneer we bij de entree dan ook geweigerd worden omwille van de lengte die wordt vastgesteld zijn we verbaasd. Daar heb je het gedonder al, we moeten drie uur omrijden.

Eerst een halfuur terug naar waar we van de 198 af waren gekomen en dan naar het noorden. De ambtenaar aan het meetloket wees ons de 63, maar wij verkiezen de 245. Dat lijkt korter.

Lijkt...

Een enorme rit door niemandsland, met de vraag die continu door mijn hoofd spookt ‘waarom is hier een weg aangelegd?’ die kilometers en kilometers door heuvels slingert. Nog nooit van mijn leven heb ik zoveel bochten gedraaid. Als we een het eind zijn, dreig ik het stuur over te geven vanwege last aan mijn gewrichten; ik heb een gasknie. Dat krijg je als je te vaak dotje gast geeft en stukje moet remmen. Bocht, na bocht, na bocht, na bocht.

Tot we uiteindelijk in Pinehurst aankomen. Daar sluiten we aan op de 180 die ons het park langs de andere weg in helpt. Inmiddels zijn we mede dankzij dit akkefietje door ons budget van 3.500 mijl heen geschoten. Vanaf nu mogen we – op basis van nacalculatie – 0,45 dollar per mijl extra afrekenen. Dat wordt straks een mooie creditcardrekening. Ergens eind september zal die met veel poeha bij ons op de mat gaan vallen. Vast.

Maar, dan zijn we dan ook in het duopark (Sequoia en Kings Canyon zijn samengeklonterd tot een) waar we wezen willen. Volgas rijd ik richting Lodgepole, onderweg hier en daar een reuzenboom detecterend. De drie uur die de meetambtenaar ons meegaf, is mede door de keuze voor de 245 in totaal 4,5 uur geworden. Maar dan zijn we ook waar we wezen willen: Lodgepole. Dat is ongeveer 30 mijl vanaf de plek waar we niet doorheen mochten vanwege onze twee voet te veel.

We registreren ons bij de camping, die vrijwel direct na onze aankomst dichtgaat. De mazzel van de dag, plek 154 is van ons. Kom je later, dan heb je gewoon pech. En het is een prima plek aan een snel stromende beek, waar we de hele nacht naar kunnen gaan liggen luisteren.

In de kou, want van de 41 graden in Bakersfield, zijn er nog maar 15 over. Dat is even wennen en het vooronder van de bus wordt geplunderd op zoek naar dekbedden.

Ons bezoek aan de grootste boom op aarde (85 meter hoog, met een stam van 9 meter breed en hij heet General Sherman, want als je zo enorm bent, krijg je een naam) stellen we nog uit tot morgen. Het is namelijk slecht weer aan het worden, en slecht weer in de bergen betekent: oppassen.

We staan nog niet op plek 154 of er barst een stevig onweer los – het tweede gedonder vandaag – en dat gaat samen met een enorme hagelbui met stenen die enorm veel lawaai op ons polyester dak maakt. Nu maar hopen dat het verhuurbedrijf zich focust op de kilometerteller en geen dakinspectie gaat doen.

Morgen naar de kust, naar Monterey, maar eerst dus een bezoek aan ‘The Giant Forest,’ zoals ze hier de verzameling mammoetbomen van het type Sequoia noemen.

Oude bekende

De snelweg 40 West heeft een beroerde reputatie. Gedurende de ruim 400 kilometer dat we deze weg volgen, hebben we wel 20 keer een plek op de vluchtstrook gezien waar ooit een auto is uitgebrand. Wat mij dan weer verbaast, is dat men blijkbaar bij een calamiteit de tegenwoordigheid van geest heeft gehad de auto langs de kant te stallen, eer er naar het uitfikken van het ding kon worden gekeken.

Ja, een beroerde reputatie. Onderweg zie ik iemand bij een auto staan met een bordje ‘Help’. Niet de tegenwoordigheid van geest hebbend op dat moment om in de remmen te schieten bij ruim 100 harde kilometers per uur, schieten we voorbij. En bovendien, heel veel hulp hoef je van mij dan ook weer niet te verwachten. Ik kan niet eens het laatje van het aanrecht van de camper repareren. Sterker nog, het is na mijn interventie helemaal stuk.

Vandaag rijden we van Grand Canyon naar Bakersfield, van Arizona naar Californie, van het bos naar de woestijn. Om 7.30 uur start ik de motor en tijdens het rijden moet ik mijn zicht ondersteunen met de zonneklep. Doe ik dat niet, dan is mijn uitzicht naar links nul. De rit duurt zolang, dat ik aan het einde van de dag weer de klep moet inzetten, nu tegen de dalende zon.

Wanneer we een kilometer of 50 recht naar beneden hebben gereden over de aanrijroute van de Grote Kloof, zie ik een benzinestation dat ons kan helpen aan de nodige inhoud van onze tank. Ook staat er een klein koffietentje van twee bij drie meter naast, waar je omheen kunt rijden. Aan de ene kant kun je bestellen, aan de andere halen. Nu ben ik al aardig bedreven in het sturen met de grote bus, maar deze draaicirker beheerst de Ford niet. Bovendien zeiden ze bij de verhuur in Las Vegas: ‘No drive through,’ dus houden we ons eraan. Ik loop erheen en drink de beste koffie tot nog toe in de US.

De route van de 40 is niet noemenswaardig, anders dan dat het kwik oploopt tot 41 graden Celsius. Erg warm. We rijden dan ook door de Mojavewoestijn, waar de wind uit het zuiden komt die goed warm is. Ook stevig, want de bus staat stevig te schudden op z’n zes banden.

In Kingman eet ik de eerste Big Mac van deze vakantie. Een traktatie om nog lang over na te praten. Doen we niet, we moeten door, door, door.

We hebben vandaag twee opties: rijden tot Barstow, of door naar Bakersfield. Hemelsbreed 140 mijl die je beter maar gehad kunt hebben. Bovendien zie Barstow er erg onaantrekkelijk uit, ondanks de vele treinen die hier elkaar kruisen, het is een spoorhub op de lijn Los Angeles naar...

Door naar Bakersfield dus, een stad waar ik ooit eerder was (augustus 1994, met broer) en waarvan ik me kan herinneren dat het er enorm warm was. In die tijd hadden we ook een auto met airco en we renden van de auto naar het winkelcentrum om boodschappen te doen (ook airco) en terug. Ik verwacht dat ik 23 jaar later precies hetzelfde ga doen als we morgen de koelkast weer gaan vullen.

Op weg naar Bakersfield moeten we een pas over; de Tehachapi pass, daar ligt het gelijknamige stadje. Nu ken ik mensen in Den Haag die klagen over een windmolen langs de A4 die licht geeft en zwiepgeluiden maakt en de horizon vervuilt. Welnu, ik heb goed nieuws: in Tehachapi hebben ze er iets meer staan. Om precies te zijn 4.731 stuks. Dat zijn dus een kleine vijfduizend windmolen.

Om de Don Quichote in mij niet wakker te maken, rijden we snel door.

De pas op is geen probleem, de pas af is een ander verhaal. We moeten namelijk afdalen tot ongeveer zeeniveau en Amerikanen gaan de berg af alsof het niks is, bochten, stijlheid, maakt ze niks uit: gas!

En wij maar meegassen. De tank is al weer bijna leeg, dus morgen mogen we nieuw halen. Maar eerst een nachtje slapen op een plek die toevallig is gevonden. Soms moet je mazzel hebben. We zijn de stad nog niet binnen en we hebben tegen elkaar nog niet gezegd dat het fijn zou zijn als we toevallig een RV Park zouden zien, of langs afslag 191 ligt er eentje. En wat voor eentje. Wel 500 plaatsen, waarvan er een stuk of 15 bezet zijn.

Plek zat, zwembad voor ons, morgen naar Sequiapark.

Grote kloof

Nadat ik met het vuil weggooien ook de lamp meewierp, of althans, het hangertje brak af waardoor de lamp met een zwiep in de container terechtkwam, moest die worden gered of er zou totdat de Duracells op zouden zijn verlichting in de wegwerpruimte blijven branden.

Het randje van de container was wat hoog en ik ben wat stram. Maar Mariella schoot te hulp. Wat meehielp, was dat de container volledig leeg was, op het plastic zakje met troep en de lamp na die ik erin had achtergelaten. Mariella een kontje gegeven, zij de container in, lamp aangegeven en er met mijn hulp weer uitgekomen.

Eind goed, al goed, om half 10 gaan we slapen. Vakantie is hard werken, nog harder dan thuis. En omdat voor dag en dauw de wekker al snatert, zijn de dagen wat verlegd. Dat verklaart mede het vroeg naar bed gaan.

De volgende ochtend worden we dus vroeg gewekt, het is zeven uur, omdat we 22 mijl van het bezoekerscentrum van de Grand Canyon af zijn blijven logeren en omdat het Labour Day is; een Amerikaanse feestdag die met drukte te maken heeft.

Als we om half acht het terrein afrijden, zijn we niet eens de eersten die actief zijn. Ook op het eerste uitzichtpunt van vandaag – Desert View – staan al drie auto’s geparkeerd. Langs de afgrond zien we iemand met een statief en een forse camera plaatjes schieten van de 1.600 meter diepe kloof die de Grand Canyon is, of zoals ze dat in Amerika graag specificeren: one mile.

Wanneer we naar beneden kijken, vallen twee dingen ons op. Hoe diep en ver we kunnen kijken en hoe ontzettend stil de kloof is. Ondanks dat in de bodem van de kloof een kolkende rivier raast en daarbij veel lawaai moet produceren, is daarvan op anderhalve kilometer hoogte niks te merken.

Stilte.

Hoe overweldigend ook deze kloof, we hebben hem vaker gezien, al was het toen minder diep. Maar niet minder indrukwekkend. We herinneren ons nog de tocht van Dinosaur naar Moab, die net voorbij spookstad Cisco de Coloradorivier voor de eerste keer raakte en waar deze rivier in onze optiek z’n slijtende werk begon. Honderden mijlen verderop ligt de ruim 250 mijl lange Grand Canyon waar wij een klein stukje van kunnen zien; zo’n 40 mijl in totaal.

Wanneer we in de diepte kijken, kijken we ver terug in de tijd. Waar de rivier stroomt, is de aardlaag zo’n 2 miljard jaar oud. En daarbovenop ligt laag, na laag, na laag, na laag. Tot we op een plek komen waar de rivier begon met slijten. Dat was 5 miljoen jaar geleden. Dat slijten tot de enorme kloof die het nu is, ging overigens niet heel snel; de dikte van een vel papier per jaar. Het loont – blijkt – de moeite om in het bezoekerscentrum de uitlegfilm te bekijken, zo kun je nog eens iets reproduceren.

Wanneer we rond half negen over de 64 razen, houd ik plots in. Er staat twee elanden midden op de asfalten weg te keuvelen. Ik rem flink, tegelijk mijn alarmlichten opvlammend. Dit signaleert de auto achter mij, die dan niet mijn badkamer binnen zal komen rijden.

De elanden voelen zich gestoord en gaan links het bos in en wij gaan door naar parkeerplaats nummer 1 op het bezoekersterrein, dat speciaal is ingericht voor RV’s, zoals onze bus wordt genoemd: een recreational vehicule. We parkeren op het vrijwel lege terrain en zetten koers naar het centrum. Dat opent om 9 uur, maar houdt de gewone en de invalidendeur stijf gesloten, ook al is het 9.10 uur.

Dan maar koffie halen. Want dat is bewezen al open, ik zie verschillende mensen met enorme kartonnen bekers lopen die worden getopt met een deksel waar je doorheen kunt drinken. Zelf heb ik het drinken uit een dergelijke bus al rond vijfjarige leeftijd afgeleerd, maar de moderne koffiedrinker doet niks anders.

We bestellen een enkele en een dubbele espresso en zijn verbaasd over het feit dat we nu eens een keer een behoorlijke slok koffie krijgen. Van schrik gooit Mariella een hoeveelheid koffie in haar schoot, waardoor haar hele jurk de rest van de ochtend naar drab ruikt. Toch knap om met een beker van 250 milliliter waar slechts een bodempje espresso in zit te morsen.

Wanneer we weer terug zijn bij het bezoekerscentrum, worden we wat ongeduldig. Het is duidelijk half tien en het is nog niet open. We willen film en wel nu!

Buiten staat wel een ranger wat administratie bij te werken op het mededelingbord (vandaag 33 graden Celsius, in de kloof 41, een meevaller). Op de vraag wanneer het centrum opengaat, geeft ze aan ‘over een halfuurtje’.

Het duurt maar heel even voor het kwartje valt.

Met het overgaan van de grens tussen Utah en Arizona, hebben we een uur tijdverschil gekregen. Het is nu dus geen half tien, maar half negen. En dat betekent op zijn beurt, dat we vanochtend niet om zeven, maar om zes uur zijn opgestaan!

We besluiten van schrik naar de buitenste rand van de kloof te gaan waar je nog kunt komen. Daarvoor is de blauwe bus bedoeld, die na vijf haltes ons overzet op de rode. Deze bussen zijn gratis en bedoeld om te voorkomen dat iedereen met ronkende motor de kloof vol CO2 staat te blazen. Lekker parkeren op 1, 2, 3 of 4 of buiten het park en de rest per bus.

Wanneer we per bus door het dorp rijden, valt op hoe mooi alles is aangelegd en hoe goed het hele dorpje klopt. Als ik in de middag met de camper op weg ga naar de kampeerplek in het dorp, krijg ik visioenen van de Verkeerstuin in Assen waar ik in de jaren 70 met trapauto soortgelijke manoeuvres kon uithalen.

Met de rode bus dus naar het end van wat je in de kloof mag bezoeken en terug. Daarna lunch met Wifi en vervolgens invechten op de camping. Er hangt een bordje ‘Full’, maar daar trekken we ons niks van aan. Maar goed ook, want er is ruimte.

De buschauffeurs zijn een verhaal apart. Het wemelt van de mededelingen: ‘Don’t forget your belongings, please enter via the front and exit via the rear, don’t smoke or eat, don’t stand in the way of the doors, drinking is allowed only with containers with a lid,’ en ga zo maar door. De ene chauffeur spreekt dit mantra uit in alle vrolijkheid en sluit af met ‘Have a great day,’ de andere is iets bitser en zegt het lesje op met wat ruwere dictie, eraan toevoegend ‘Welcome to my world’. Wie ooit per bus door Grand Canyon reist, mijd Heidy, die was volgens zeggen die dag nog ‘nice’.

Een andere chauffeur heeft er iets mee lol in. Die rijdt op de oranje lijn en toont ons een rustend hertje in het bos, dat we anders nooit zouden hebben gespot wegens zijn schutkleuren.

Na de film rijden we nog een rondje, kopen we touw voor de hangmat van Mariella, maar hangen dat ding nog niet op, het begint te waaien, onweren en regenen. Geen weer voor een hangmat.

Hoogste tijd om Arizona te verlaten, morgen naar Californie. Voor Mariella voor het eerst, voor mij een weerzien na 23 jaar.

Zondag in Utah

Dus wij naar Panguitch. Want dat stond in de folder als een voorbeeld van architectuur uit rond 1900. En daar ben ik wel voor te porren, dus die twee keer zeven mijl die we van de route af moeten – heen en terug – nemen we voor lief.

Nou, we hebben het geweten.

Vol goede moed en met een vaartje van 60 mijl per uur kom ik aangestoven in het plaatsje dat begint met een aanwijzingsbordje cemetery. De zijstraat van de hoofdstraat, die dus als onze aanlooproute fungeert, geeft verder geen enkele intentie van leven. Het is zondag, het is rond tienen.

Op het enige kruispunt dat met drietonige lampen is afgekaderd, denk ik rechts te moeten, zeg dat ook, maar ga rechtdoor. En inderdaad, ik moest rechtsaf. Dus keren en links is ook rechts.

Ik parkeer aan de overkant van vier huizen die eruit zien alsof ze rond 1900 zijn gebouwd. Dat staat ook zo op de gevel, althans bij eentje, dat uit 1906 dateert. Mariella blijft in de auto en ik steek met de spiegelreflex in de aanslag over. Dat is nog best iets, omdat het de hoofdweg is tussen Bryce en Salt Lake, dus het zijn vier banen en Amerikaanse auto’s zijn groot.

Aan de overkant aangekomen, zie ik dat vier van de vier panden leeg staan, dat wil zeggen: drie staan er leeg en eentje gaat leeg. Treurige bende hier zo op de zondagochtend in Panguitch. Ik steek met de spiegelreflex in de ruststand weer vier banen over, start de bus en rijd samen met Mariella de stad uit, op weg naar Page.

Voordat we daar aankomen, stoppen we eerst in Kanab, je ziet, het wemelt in Utah van de bijbelse namen (ik heb het niet 100 punten scherp, maar het klinkt oud-testamentisch – Kanab). Daar zien we een super en die voorziet ons van de meest noodzakelijke boodschappen voor lunch, drinken en avondeten. En ze hebben er Wifi. Wanneer we staan af te rekenen, krijg ik van mijn ouders een sms dat Nederland met 3-1 heeft afgerekend met de Bulgaren.

Na Kanab kunnen we twee afslagen nemen: Fredonia of Page. De eerste klinkt zeer aanlokkelijk als je zoals ik een groot liefhebber bent van de Marx Brothers (Duck Soup is het goede antwoord), maar we kiezen voor Page. Daarmee snijden we onszelf de mogelijkheid af om via de noordkant de Grand Canyon te bezoeken en beperken we ons tot de toeristische zuidkant. Dat is nog wel 150 mijl rijden vanuit Page.

Wie overweegt om ooit eens Page te bezoeken, raad ik aan dit op een zondagochtend te doen. Wij waren er weliswaar op een zondagmiddag, maar de ochtend moet aan de hoofdweg net na het centrum een waar Lourdes of Fatima zijn. Er staan namelijk in een lange, slepende bocht een kleine 10 kerken naast elkaar, elk van een andere gezindte. Je vraagt je ter plekke af wie de wijsheid werkelijk in pacht heeft, danwel welke de ware zou moeten zijn. Wij komen er niet uit.

Kerken in Utah (Page ligt net over de grens in Arizona) zijn sowieso vrij bijzonder. Ze komen allemaal uit dezelfde Gammafolder. Breed en niet hoog, wit puntig torentje, baksteenachtig front en heel veel parkeerruimte eromheen. Zou dit de inspiratie zijn van die megakerk die ze in Yrseke willen bouwen? Met de auto van heinde en verre komen is alhier wellicht net zo gewoon als het in Zeeland is. Hopelijk komt daar ook eentje uit de Gammafolder.

Omdat we Utah reeds hebben verlaten, is er geen beeldmateriaal beschikbaar van een zulke kerk en verwijs ik naar de zoekvrienden van Google.

Na Page te hebben verlaten via de 89 South, zien we binnen een mijl of vijf plots een nogal overbelaste vluchtstrook te rechter- en linkerzijde van de twee banen die bestemd zijn voor vaartmaken. Zou hier ook een dienst gaande zijn?

Jazeker, maar niet eentje in de christelijke zin van het woord. Het is Horse Shoe Bend, een bekende trekpleister in de buurt van de Grand Canyon.

Er is een klein parkeerplaatsje dat niet genoeg capaciteit heeft, al is het wel zo dat als je met je camper een beetje doorduwt, er achterin de hoek nog ruimte zat is. Ik laat de bus er achter en ga met Mariella, een camera en een liter water op pad.

Dat water is nodig, want het is 1,2 kilometer heen en 1,2 kilometer teruglopen. Een afstand van niks, inderdaad. Maar wel door zand, over een heuvel en met 40 graden Celsius. Links en rechts zie ik op de heenreis mensen die ondersteund moeten worden, strompelen en met een lege blik in de ogen mij smeken om genade. Inderdaad, het lijkt wel een dienst.

Het is een 1,2 kilometer lang lint mensen over de heuvel naar de rand van de kloof en terug. Sommigen zijn fris en vers andere op sterven na dood. Dit is dus wat een stukje woestijn met je kan doen. Op het hoogste punt staat een bushokje van vijf bij vijf meter met een dak erop en het is er dringen door mensen die even een puntje schaduw willen pakken.

Wij gaan door naar de kloof en blijven er vijf minuten. Niet alleen is het er enorm druk en bloedverdunnend heet, ook is het best een spannend randje waar je op staat, terwijl je zo’n duizend meter in de diepte kijkt. Snel terug naar het bushokje en een liter water later zijn we terug in de geaircoïseerde bus.

Nog maar 80 mijl met links een bergketen met hier en daar een nederzetting en rechts een soms opdoemende kloof, maar meestal een randje duinen en dan mogen we van de weg af op junction 64. Dan is het nog 50 mijl en staan we plots in het Nationale Park Grand Canyon. Ik laat mijn paspoort en mijn parkenabonnement zien en we geven gas, op weg naar de eerste camping.

Dat moet, want deze campings zijn ‘first come, first serve’, oftewel: als je niet opschiet is het vol en moet je verder zoeken. Als wij om 18:00 uur aankomen, zijn er nog zo’n twee/drie plekken vrij en we nemen nummertje 2. Nadien komen er nog urenlang campers langs die een rondje rijden en onverrichter zaken afdruipen.

Soms moet je gewoon mazzel hebben.

De spruce van Bruce

Wie goed luistert, kijkt en veel leest, heeft het meeste te vertellen, of waar geven wij de voorkeur aan; praatjesverkopende politici, graaiende bankiers, blatende managers, verzuurde journalisten of praatgrage gidsen?

Vandaag leerden wij Bruce kennen. Die eigenlijk Spike heet, maar vanaf nu Bruce wordt genoemd. We kenden zijn naam niet en gingen gokken. Hij had het steeds over spruces, een boomsoort, dus leek Bruce wel gepast.

Zo doen we dat vaker.

Ik herinner mij een chauffeur en gids op IJsland die ons begeleidden van Myvatn naar voorbij de Detifos, ik herinner mij Bill in Vancouver (zie http://we-gaan-op-berenjacht.reismee.nl), ik herinner mij onze gids op Orkney, in het uiterste noorden van Schotland en ik zal Bruce niet snel vergeten.

Soms vraag ik mij af of ik als museumgids ook wel eens in blogs voorkom van bezoekers die mij een uur hebben horen praten over treinen en treinreizen.

Goed, Bruce. Ons middagprogramma. Daar ging een ochtendprogramma aan vooraf. En dat vergde voor de verandering weer eens extreem vroeg opstaan – voor vakantiebegrippen – omdat de zon op zien komen in Bryce onvergetelijk schijnt te zijn.

Om dat te kunnen aanschouwen, moet je om 7:00 uur aan de rand van de kloof staan en om dat voor elkaar te krijgen, moet je om 6:30 uur opstaan, omdat het vanaf het kampeerduintje waar wij een plek hebben ongeveer 10 minuten lopen is.

Op de camping is het nog behoorlijk rustig, mooi moment om andermans tenten te becommentarieren. Nergens hebben we nog een De Waard zien staan, en de teller staat voor Hilleberg op 1, maar wel een kleintje.

Na een paar minuten, gaan we scherp omhoog naar de rand van de kloof en komen we al meer mensen tegen. Wanneer we naar Sunrise Point doorlopen, is het zelfs druk. En het lijkt wel winter. Mensen met dikke donsjacks, dekens, en wat dies meer zij omgegord. Ik heb een trui aan, maar nog wel een korte broek. Mariella zweert bij een lange broek met fleecetrui. Want koud is het. Zo loopt men ook rond; een beetje verdwaasd door het vroege uur en de wind die guur op de botten slaat.

Amper staan we op een redelijk rustig plekje of de meest lawaaiige insect die ik ooit heb gehoord, zoemt boven ons. Heeft een beetje de vorm van een forse tor, en maakt vooral herrie. Nog niet helemaal aangesloten bij de nieuwe tijd, blijk ik me te hebben vergist met een drone. Had ik een mepper mee gehad, had ik ‘m uit de lucht geslagen. Het met zoveel lawaai omgeven ding bewaar je maar voor op de camping in Bakkum.

Gelukkig wijkt het ding af, zijn de batterijen na een minuut al op of is de lol er vanaf. We zijn ‘m kwijt. Intussen vecht een bleek zonnetje zich een weg naar boven en verlicht het schouwspel aan kliffen onder ons. Raar idee dat we naar een door erosie aangetaste bodem van de oceaan van een miljoen of zes jaar oud zitten te kijken.

Dat doen we een minuut of tien en dan druipen niet alleen wij, maar ook zo’n beetje alle anderen af. Mogelijk terug naar bed, anders wellicht tot nut van algemeen iets anders van plan zijnd.

Wij in elk geval wel, we struinen wat rond op zoek naar de Lodge. Eerst zien we een niet meer in gebruik zijnde benzinestation aan voor de ontbijtgelegenheid, maar dat wijten we voor het gemak maar even aan het vroege uur. Vanaf de pomp, die met betonblokken is versperd met als boodschap dat ‘ie echt dicht is, ontwaren we op links zowat verscholen in het woud, de Lodge.

We gaan naar binnen en schrijven ons in voor het ontbijt voor 15 dollar per persoon. Geen geld voor zoveel lekkers – met uitzondering van de croissant dan, want die kunnen ze aan deze kant van de oceaan niet bakken – en we vallen enthousiast aan.

Nadat we voor zowel ontbijt als lunch voldoende middelen tot ons hebben genomen, gaan we op safari. Het stikt hier namelijk van de leuke beestjes die het predicaat Utah in hun naam hebben staan, dus vast alleen hier voorkomen. En dat is zo, de bijna uitgestorven Utah Prairie Dog is schaars en vooral hier in het park verkrijgbaar. Op het dieptepunt waren er nog zo’n 3.300. Maar dat zijn er nu meer.

We zien ze al een aantal dagen keurig op de uitkijk staan bij hun holletjes. Op hun achterpootjes, voorpootje gevouwen alsof ze aan het bidden zijn, spieden ze de omgeving af op zoek naar hun vijand. Is die in zicht, dan waarschuwen ze elkaar en duiken hun acht voet diepe holletjes in. Wij sluipen door een stuk dennenbos, en gaan zitten op een dode boomstam. Muisstil en in de hoop dat ze verschijnen. Dat doen ze, maar op afstand. Met de 18-55 lens krijgen we ze wel scherp, maar slechts piepklein. Had ik nu toch maar die tele gekocht, die een tijdje geleden voor weinig in de etalage op de Gedempte Gracht in Den Haag (hoek Wagenstraat) werd aangeboden. De kenner weet wie ik bedoel.

Nu goed, een half uurtje hondjes kijken is genoeg, we hebben voldoende koppies gezien en ons plezier met de beestjes gehad. Terug naar het bezoekerscentrum alwaar de wifi wacht en we een toer voor de middag gaan boeken. Inderdaad, met Bruce.

We zitten om 13.30 uur keurig in de brandende zon te wachten en net op het moment dat we ons verbazen over het ontbreken van zonwering bij de belangrijkste bushalte van het park – bij het bezoekerscentrum – terwijl alle andere bushaltes wel een dakje hebben, komt de speciale bus voorrijden. Speciaal in de zin dat er niet Shuttle op de voorkant staat, maar Rainbow Tour.

We stappen in en zoeken een plek.

Bruce is 77 en nog steeds actief, woont in Henrieville en vertelt ons alles over zichzelf, zijn familie, het park, de dieren, de bomen en ga zo maar door. In de drie-en-half uur dat we zijn gast zijn, raakt hij niet uitgepraat. En hoewel hij bij de uitstappunten redelijk mobiel is en iedereen zijn gang laat gaan, heeft hij een groot gevolg achter zich aan die geen woord willen missen van zijn verhaal.

Hij laat ons zien en ruiken. Van sommige planten, is namelijk de geur zo bepalend, dat we dat moeten opsnuiven. Zo heeft hij een bes te pakken, die hij direct weet te koppelen aan Germany. Op ons aangeven dat we uit Holland komen, weet hij ook de naam in die taal: jeneverbest. Die t aan het eind vergeven we hem, we willen hem zelfs niet ervoor corrigeren, want geheel tegen mijn natuur in is.

Wanneer hij ons na de toer weer bij het bezoekerscentrum afzet, weten we niet of we gesloopt zijn door de intensieve dag, het vroege opstaan, de warmte of het verhaal van Bruce.

In elk geval was de dag hectisch genoeg om de middagdut over te slaan en direct door te gaan naar het rijgen van de spiesjes voor de barbecue. Die is nu klaar, dus dit verhaal ga ik morgenochtend pas op het web plaatsen als we weer wifi hebben van het bezoekerscentrum.

Te moe om er nu nog heen te lopen.

Twaalf

Snelweg A12 van het Malieveld in Den Haag tot de Duitse grens bij Zevenaar is een spannende weg, met veel afwisseling en toch al gauw zo’n 150 kilometer lang. Spannend? Jazeker. Als je vlak voor Gouda op twee banen rijdt, komen er van rechts plots een aantal uit Rotterdam bij. Zie dat maar eens goed te managen, als je op de rechterbaan van de A12 reed en ineens op de derde baan van de nieuwe weg rijdt.

Nou, zo zit de A12 vol spanning en sensatie. En er is ook veel te zien, langs vrijwel de hele route hangen er regenboogstickers op de lantaarnpalen. Zo wordt er ook tijdens het autorijden aan ‘branding’ gedaan. Het merk A12.

Iets soortgelijks treffen we in Zuid-Utah aan: Highway 12, die we oppikken bij Torrey en die we af zullen rijden tot we in Bryce Canyon zijn. Een afstand vergelijkbaar met de A12 in Holland, ware het niet dat wij er veel langer over zullen doen.

In de literatuur staat de weg aangeraden als een ‘moetje’. Dus dat willen we meemaken.

Als we Torrey uitrijden, valt ons op dat het landschap bijzonder vriendelijk is. Bergachtig, maar bebost. Beetje de hoek van Tirol, die we hier in een schaal van 1 op 1 zien nagemaakt. Op de kaart zien we bijzonder veel uitzichtpunten aangegeven, dus dat belooft wat.

Zie ook: https://www.instagram.com/victorbaarn/?hl=nl

Het gaat fors omhoog en de Ford moet stevig zijn best doen om vaart te houden. Dat gaat ons straks weer een tankbeurt kosten. Wanneer we net viewpoint one zijn gepasseerd, komen we op het hoogste punt van de dag, wellicht zelfs van de vakantie: 9.400 voet. Dat is 3.100 meter. Met de auto. Niet raar dat het motortje overwerk moest doen.

En wat op gaat, moet ook weer neer. Inmiddels van boven de boomgrens dalen we af naar weer aanvaardbaar niveau. Het gaat 14 procent naar beneden, dus ook nu weer loeit de Fordmotor in het vooronder. We rijden automaat, en schakelen niet met de hand, dus remmen doen we gewoon op de rem en niet op de motor. Hoeft ook niet, is ons bezworen door Best Time, ons verhuurbedrijf. En het blijkt, want als je maar vaak c.q. lang genoeg op de rem trapt, gaat de motor vanzelf op zichzelf remmen. Ook nu weer met de nodige geluidsoverlast. In veel stadjes staat dan ook dat je gedurende de lengte van de provinciale weg door de stad niet op de motor mag remmen.

Aan de andere kant van de heuvel is weinig reuring. Er ligt een aantal dorpjes (twee) en het landschap wordt weer als vanouds kaal. We stijgen weer fors naar een hoog plateau, waar we aan het einde voor een bijzondere verrassing komen te staan. De 12 laat zich hier in volle glorie zien. Er zijn twee rijbanen, aan beide einden een klein stukje extra asfalt, dat zeker niet gezien kan worden als vluchtstrook en wanneer dit stukje asfalt ophoudt, begint aan beide kanten een afgrond. We rijden dus op de kam van een berg naar beneden. Nu hebben we best al wat kilometers afgelegd, ook in bergachtig gebied, maar dit tart onze ergste fantasie.

Wanneer we in Escalante, een stadje met 700 inwoners en een supermarkt afrekenen, komen we te spreken met de caissiere die hier vol vuur over vertelt. Zij doet dit omdat ik een ansichtkaart in handen houdt die over dit stukje snelweg gaat. De muntafneemster is elke keer weer als de dood als ze over die weg naar Boulder moet, vaak met een trailer en zeker als er van de andere kant een camper komt. Uitwijken kan best een issue zijn, daar op die kam.

Toch zijn er volgens de mevrouw van de kassa in alle jaren dat de weg er ligt, slechts twee doden gevallen. En de reden dat er geen vangrail is aangebracht, is eenvoudigweg omdat er geen ruimte is. De ansichtkaart is gekocht en is mee naar huis. De tekst luidt: The highway of no U-turn. Me dunkt.

We eten nog even een burger bij Nemo’s, gelegen in exact zo’n pand waar ooit Ray Kroc begon met zijn McDonald’s, dus als je ooit een best wel te eten burger tegenkomt die zijn oorsprong vond in Escalante, ik heb ‘m voor Nederland ontdekt. Ze moeten alleen nog wat aan hun huisstijl of hun ‘stijl van het huis’ doen.

Doorgereden naar Bryce, wordt de weg niet meer spannend. Het is het laatste uurtje snelweg van vandaag, beetje vergelijkbaar met het stuk Arnhem-Zevenaar.

In Bryce pakken we de binnencamping (binnen in de zin van ‘in het park’) en rijden we alvast de hele route met de shuttlebus. Beetje voorproeven.

In de bus vraagt een inwoner van Tennessee mij of wij Frans zijn. Nee. Wij zijn ‘Dutch’. Aha, denkt de man. Dan spreken we dus Deens. Op mijn uitleg dat we dat niet doen, maar dat het allemaal wel weer op een of andere manier gelinkt is met Duits en dat we die taal wel machtig zijn, evenals het Frans en dat we een beetje Zweeds kunnen lezen, maar geen Deens, zie ik dat de man opgelucht is dat zijn halte is bereikt.

Veel te ingewikkeld voor de vakantie.